Fragment uit:

De Schaterschat

p.1

De verteller komt op en gaat zitten. De kinderen komen tegelijkertijd op (eventueel begeleid door een juf/meester). Zij zijn geschminkt en/of verkleed als dieren (aantal aan te passen aan de groep); konijnen, poezen, vlinders, bijtjes, lieveheersbeestjes en een tijger. Terwijl ze opkomen, zingen ze op de melodie van 'Hoedje van papier' het volgende liedje:

ALLE DIEREN: Een, twee, drie, vier, hier zijn we dan, hier zijn we dan. Een, twee, drie, vier, we zingen van plezier. We zijn de dieren van het bos, van het grote dierenbos. Een, twee, drie, vier, we zingen van plezier.

De dieren gaan ieder in groepjes wat doen. Zo gaan de konijntjes spelen met knuffelbeesten in de poppenhoek, de poezen gaan lui in het zonnetje liggen, de vlinders, bijtjes en lieveheersbeestjes gaan naar het speelgoedkeukentje om te koken, en de tijger pakt een boekje en gaat lezen.

De verteller slaat een boek open en begint met vertellen. (De verteller hoeft zijn tekst dus niet uit het hoofd te leren).

VERTELLER: In een land hier ver vandaan, in een groot dierenbos, leven allerlei soorten dieren bij elkaar. Zo zijn er konijnen, poezen, vlinders, bijen, lieveheersbeestjes (De verteller wijst een voor een naar de verschillende soorten dieren) en zelfs een tijger. Waar is die tijger nou? (De tijger gromt en de verteller schrikt een beetje). Oh daar...

VERTELLER: De dieren in het bos zijn altijd vrolijk en maken de hele dag plezier met elkaar. Kijk maar eens hoe fijn ze met elkaar spelen.

De dieren gaan ondertussen gewoon verder met hun spel; poppenhoek, keukentje, lezen, luieren in het zonnetje.

VERTELLER: De dieren zijn altijd zo vrolijk, omdat er midden in het dierenbos een doos staat; en niet zomaar een doos, maar een hele speciale doos. Tenminste dat geloven de dieren. Zij geloven dat iedereen die bij deze doos in de buurt komt, blij wordt en moet lachen. De doos wordt dan ook door alle dieren 'De Schaterschat' genoemd. Want soms als de dieren bij de doos in de buurt komen, worden ze zo vrolijk dat ze heel erg hard moeten lachen; dan klinkt er een schaterlach door het grote dierenbos.

De verteller loopt naar De Schaterschat toe.

VERTELLER: Ik ben benieuwd of het bij mij ook werkt.

Zodra ze naast de doos staat, moet ze heel erg lachen. Ook de dieren lachen allemaal met haar mee. Lachend loopt ze terug naar haar plek.

VERTELLER (nog lachend): Ha, ha, zien jullie wel. Het is echt waar. Het is een echte 'Schaterschat'. (Ze vertelt verder) De dieren vinden het fijn om zo vrolijk te zijn. Om zo vrolijk te blijven gaan ze elke dag om de doos heen staan. Dan maken ze van vreugde een dansje.

terug